Gedetailleerde opvolging van het herstel tijdens klinische mastitis van start gegaan op 3 praktijkbedrijven
Het huidige mastitismanagement in Vlaanderen is gebaseerd op preventie, een goede detectie en de opstart van een behandeling. Na deze opstart wordt het herstel niet of nauwelijks objectief opgevolgd waardoor het voor een melkveehouder niet zo voor de hand liggend is om de effectiviteit van de behandeling te beoordelen of de behandeling bij te sturen. Met als resultaat een overmatig gebruik van antibiotica bij een te lange behandeling of een onvolledig herstel bij een te korte behandeling.
Binnen het MastiManproject is daarom begin dit jaar een studie gestart naar het herstel van melkkoeien tijdens klinische mastitis. Herstel betekent het onderdrukken van de pathogeen (bacteriologisch herstel) gevolgd door het verdwijnen van de klinische symptomen en het herstel van het uierweefsel (klinisch herstel).
Het doel van deze studie is om na te gaan of het mogelijk is om met commerciële sensortechnologie het herstel tijdens klinische mastitis te evalueren en op te volgen. Hiervoor wordt een model ontwikkeld dat de genezing en het herstel van het uierweefsel bij uiergezondheidsproblemen beschrijft gebruik makend van (historische) diergegevens en melkproductie en –kwaliteitsgegevens.
De gegevensverzameling voor deze studie werd begin dit jaar opgestart op 3 melkveebedrijven. Op deze bedrijven zullen gedurende 2 jaar alle dieren met klinische mastitis in detail opgevolgd worden tot 21 dagen na de opstart van de behandeling. Deze opvolging houdt in dat op de dag van de detectie en vervolgens ook op dag 3, 7, 14 en 21 de koe onderzocht wordt op het voorkomen van klinische symptomen zoals koorts, een rood, hard of gezwollen kwartier of afwijkingen in de melk. Om het bacteriologisch herstel in kaart te brengen wordt op dag 0, 7 en 21 ook een melkstaal genomen voor bacteriologisch onderzoek. Gedurende drie weken na de start van de behandeling zal er ook van elke melking een staal genomen worden voor de bepaling van het celgetal, het gedifferentieerd celgetal, het vet-, eiwit- en lactosegehalte. Het gedifferentieerd celgetal geeft de verhouding weer tussen de neutrofielen en macrofagen en geeft aldus heel wat informatie over het stadium waarin de infectie zich bevind. Om een beeld te krijgen van al deze parameters in niet-geïnfecteerde toestand wordt er ook wekelijks een melkstaal genomen van alle op het bedrijf aanwezige dieren.
Aan de melkveehouders wordt gevraagd om alle informatie en de behandelingen nauwkeurig bij te houden op een overzichtelijke scheurkalender. Het M-team, een team van dierenartsen binnen de faculteit diergeneeskunde van de universiteit Gent gespecialiseerd in uiergezondheid en melkkwaliteit, zal regelmatig langsgaan op deze bedrijven om het herstel van de klinische dieren te bespreken. Reageren de dieren goed op de opgestarte behandeling? Hoe evolueert het celgetal van dag 0 tot dag 21? Welke kiemen vinden we terug via de bacteriologische onderzoeken en herstelt de melkproductie zich volledig? Ook krijgt de melkveehouder een overzicht van de algemene uiergezondheidssatus op zijn bedrijf aan de hand van de wekelijkse melkanalyses.
Als laatste deel van deze studie zal nagegaan worden welke sensorinformatie essentieel is voor het beoordelen van het herstel, wat de minimale meetfrequentie en –nauwkeurigheid is en of een meting op kwartierniveau noodzakelijk is. Deze informatie zal het mogelijk maken om investeringen in sensortechnologie en melkanalyses in de toekomst nog beter te onderbouwen.